01 Avr Aanslag op de aanvullende Pensioenen
De afgelopen tijd zijn er verschillende aanvallen geweest op de fiscale en sociale voordelen die worden toegekend aan aanvullende pensioenen (ook wel de tweede pensioenpijler genoemd).
Er wordt zowel kritiek geuit op de voordelen toegekend tijdens de opbouw van de reserves als op de belasting die wordt geheven bij de betaling van het groepsverzekeringskapitaal. De kapitaaluitkering wordt in twijfel getrokken ten gunste van een rente-uitkering. De rente dient belast te worden samen met het wettelijke pensioen.
De ongelijke aard van het aanvullend pensioen wordt onderstreept. Het aanvullend pensioen is nauwelijks karikaturaal en komt alleen ten goede aan de rijken, die profiteren van een zeer kostbare niche in de belastingwetgeving voor de staat. We moeten dit hervormen. Zoals Karine Lalieux, minister van Pensioenen, zei: er moet meer solidariteit komen tussen de hoogste en laagste pensioenen. We moeten een einde maken aan deze budgettaire ontsporing.
Maar wat is de werkelijke situatie?
Een rapport van de Rekenkamer uit oktober 2020 geeft een aantal kerncijfers:
In 2019 zijn er 3,8 miljoen begunstigden van aanvullende pensioenen, d.i. 75% van de beroepsbevolking. In 2019 werd er 85,6 miljard euro beheerd.
De fiscale prikkel is om 100% van de stortingen te kunnen aftrekken, als beloning.
De sociale stimulans bestaat erin 8,86% in mindering te brengen op de betalingen voor sociale premies (tegenover 25% ingehouden op de salarissen).
Het tekort aan sociale premies bedraagt 611,6 miljoen euro bij de werknemers en 254,9 miljoen euro bij de zelfstandigen.
De aanvullende pensioenreserves zijn ongelijk verdeeld over de verschillende soorten aanvullende pensioenen en tussen mannen en vrouwen (zie tabel op pagina 3).
We kunnen de volgende opmerkingen maken:
¨ Het zijn de aanvullende pensioenen die worden toegekend aan zelfstandige bestuurders van bedrijven die het hoogst zijn. De verworven reserves voor mannen variëren van € 11.000 tot € 16,4 miljoen. Slechts 20% van hen heeft reserves van minder dan € 29.000.
¨ Voor het aanvullend pensioen bij werknemers variëren de reserves van € 400 tot € 8 miljoen. 70% heeft een reserve van minder dan € 28.200.
¨ Wat betreft de VAPZ (vrijwillig aanvullend pensioen voor zelfstandigen), variëren de aangelegde reserves voor mannen van € 2.800 tot € 2 miljoen.
¨ Vrouwen hebben een veel lager aanvullend pensioen dan mannen.
Uitsplitsing in decielen van de bedragen van de reserves die zijn verworven van de aangeslotenen geboren in 1956 (gegevens 2019 in €)
Decielen |
AVP | VAPZ | Bedrijfsleiders | |||
Vrouwen | Mannen | Vrouwen | Mannen | Vrouwen | Mannen | |
D1 | 158,2 | 443,8 | 1.816,6 | 2.841,1 | 9.691,4 | 11.420,5 |
D2 | 333,7 | 1.203,5 | 3.957,3 | 7.059,3 | 19.284,4 | 28.219,6 |
D3 | 521,8 | 2.527,5 | 6.487,2 | 11.595,9 | 30.921,7 | 48.356,9 |
D4 | 792,8 | 4.796,6 | 9.978,0 | 17.307,4 | 45.169,3 | 71.017,2 |
D5 | 1.387,5 | 7.687,4 | 14.288,9 | 23.746,1 | 61.543,8 | 98.619,8 |
D6 | 3.368,0 | 13.725,4 | 19.159,0 | 31.637,1 | 90.663,3 | 137.525,1 |
D7 | 8.069,8 | 28.155,8 | 28.380,6 | 41.096,5 | 128.356,1 | 189.139,6 |
D8 | 24.467,2 | 72.003,2 | 40.906,9 | 52.175,5 | 182.473,3 | 267.607,1 |
D9 | 71.693,7 | 190.098,7 | 63.194,6 | 75.752,6 | 292.270,2 | 456.544,3 |
D10 | 3.375.346,0 | 8.028.422,3 | 251.652,7 | 247.254,5 | 2.066.802,3 | 16.465.652,0 |
Het aanvullende pensioenstelsel is absoluut noodzakelijk
Natuurlijk zijn er ongelijkheden die kunnen worden waargenomen. Maar kunnen we echt spreken van ongelijkheid?
Het zijn de systemen van de eerste pijler die ongelijk zijn. Er bestaan immers aanzienlijke verschillen tussen de pensioenen van zelfstandigen, werknemers en de publieke sector (statutaire ambtenaren). De pensioenen in de publieke sector zijn merkelijk genereuzer. Het 2e pijler pensioen verkleint deze verschillen.
Het aanvullend pensioen weerspiegelt de verschillende salarisniveaus. Rekening houdend met de verschillende salarisniveaus, is het vervangingspercentage toegekend door de eerste pijler lager voor de hoogste inkomens. Het is in deze context normaal om over hogere reserves te beschikken voor werknemers met de hoogste inkomens.
Bovendien dragen de hoogste inkomens sociale bijdragen bij over al hun salarissen, terwijl het wettelijk pensioen geplafonneerd is. Sommige reserves zijn minimaal omdat de pensioenregeling in bepaalde sectoren recenter is gestart. Een van de doelstellingen van de huidige regering is ook om sectorale pensioenen te democratiseren en een minimum premiepercentage van 3% van het salaris te realiseren.
Werknemers met een lager inkomen worden beschermd door de toekenning van een minimumpensioen, waarvan de regeringsdoelstelling is om aan het einde van deze legislatuur € 1.500 netto te bereiken.
Moeten we de belastingen en sociale premies van de tweede pijler in twijfel trekken? Als deze stimuli in twijfel worden getrokken, worden aanvullende pensioenen minder aantrekkelijk. We kunnen echter niet zonder het tweede pijlersysteem. De Rekenkamer wijst in haar verslag van oktober 2020 echter op twee tekortkomingen in dit systeem waarvan wij denken dat het nodig is om daarover na te denken:
- Op fiscaal niveau, de regel van 80% (wie controleert die?). Ter herinnering, het wettelijke pensioen + het aanvullend pensioen mag niet hoger zijn dan 80% van de laatste bruto jaarinkomen.
- Het reguleringsmechanisme op sociaal vlak, namelijk de Wijninckxbijdrage, die erin bestaat een bijkomende bijdrage van 3% toe te passen op de verhoging van de aanvullende pensioenreserves bij een hoog aanvullend pensioen, schiet volgens de Rekenkamer tekort.
Hoe zit het met de belasting op kapitaal?
Moeten we de belastingheffing herzien bij het innen van kapitaal? Het kapitaal van de groepsverzekering wordt afzonderlijk belast tegen een tarief van 10 tot 20%. Het preferentiële tarief van 10% wordt alleen toegekend als men effectief actief blijft tot de wettelijke pensioenleeftijd. Bij opname van het wettelijk pensioen moet het kapitaal worden uitgekeerd.
We stellen niet voor om deze belasting in het algemeen te herzien. Er kan echter rekening worden gehouden met de hoogste aanvullende pensioenen, met name wanneer het bedrag van het aanvullend pensioen + het wettelijk pensioen hoger zou zijn dan het bedrag van het pensioen dat men zou hebben gehad als men de hele loopbaan in de publieke sector zou hebben doorgebracht.
Moeten we een uitbetaling in rente verplichten?
Moet de uitkering van het aanvullend pensioen in rente worden opgelegd?
Het antwoord is duidelijk nee. Het zou een totale contractbreuk zijn. Als zo’n stap zou worden gezet, zou alle vertrouwen in de staat verloren gaan. Alleen mensen die in goede gezondheid verkeren en lang leven, kunnen profiteren van de vrucht van de bijdragen die gedurende hun hele loopbaan zijn betaald. Het is ondenkbaar en oneerlijk.
We hebben ons aanvullend pensioen ingericht ifv. een welbepaalde sociale en fiscale context, we kunnen dit aan het einde van de rit niet meer veranderen!