Februari 2025. Een lek in de pers onthult de omvang van de hervorming: Belgische militairen zullen voortaan moeten werken tot 67 jaar. In de kazernes is het verbijstering. Wat een eenvoudige harmonisering van de pensioenstelsels had moeten zijn, draait acht maanden later uit op een krachtmeting tussen een regering die vasthoudt aan haar begrotingsdoelstellingen en vakbonden die spreken van "verraad". Het verhaal van een aangekondigde patstelling.

Het verhaal begint nochtans onder de beste auspiciën. Het regeerakkoord-De Wever voorziet zwart op wit de geleidelijke afstemming van de pensioenleeftijd van militairen op die van het algemene stelsel (66 jaar sinds dit jaar). Een "gezond verstand"-maatregel, volgens de bewoordingen van het kabinet, die perfect aansluit bij de Europese hervormingen. Waarom zou de man in uniform immers ontsnappen aan de demografische beperkingen die alle werknemers treffen?

Dat is buiten de specificiteit rekenen van een beroep waar de beschikbaarheid vierentwintig uur per dag, de buitenlandse missies en de gezinsbeperkingen die ze opleggen, traditioneel de prijs vormden voor een vervroegd vertrek op 56-jarige leeftijd. Een eeuwenoud evenwicht dat de hervorming met een pennenstreek overhoop haalt.

Wanneer cijfers harder spreken dan woorden

De budgettaire inzetten pleiten inderdaad voor verandering. Hoewel het ministerie van Financiën discreet blijft over zijn berekeningen, schatten experts dat de hervorming substantiële structurele besparingen zou kunnen opleveren. Hoe? Door de overgang van een berekening op basis van de laatste tien jaar (over het algemeen de best betaalde) naar de hele loopbaan (en dat, geleidelijk). Een technische wijziging met zeer concrete gevolgen voor de betrokkenen.

"Het stelt alles in vraag want ik vraag me af of het nog echt de moeite waard is om door te gaan", vertrouwt een militair aldus toe aan de pers. Want achter de percentages schuilen menselijke trajecten: uitgestelde projecten voor professionele omscholing, dromen van een tweede carrière die vervagen, familiale berekeningen die opnieuw moeten worden gemaakt.

De vergelijking wordt des te complexer omdat Defensie al moeite heeft om te rekruteren. Met een doelstelling van 25.000 effectieven die nog lang niet bereikt is, dreigt het vooruitzicht van een verlengde carrière kandidaten af te schrikken. Dat is in elk geval de vrees van de vakbondsorganisaties, die er een vicieuze cirkel in zien: minder aantrekkelijkheid, dus minder kandidaten, dus meer druk op de bestaande effectieven.

De mechanica van de patstelling

Het vervolg lijkt op een handboek over wat je niet moet doen op het gebied van sociale onderhandelingen. Op 27 mei slaan de vier representatieve organisaties letterlijk de deur dicht tijdens een vergadering met minister Theo Francken. Aangehaalde reden: een "flagrante minachting" en het gevoel te worden onderworpen aan "sociale dumping" vermomd als modernisering.

Inderdaad, naast de kwestie van de leeftijd, klagen de vakbonden een berekening aan die zij vertekend vinden: gepresteerde uren die niet meetellen, permanente oproepbaarheid die wordt genegeerd, zwaarte van het werk die wordt onderschat. Kortom, de indruk dat de Staat-werkgever een puur boekhoudkundig raster toepast op een beroep dat aan de gebruikelijke standaarden ontsnapt.

Het einde van de lente brengt een sprankje hoop. Het kabinet haalt een "aantrekkelijkheidspakket" uit de mouw: beschikbaarheidspremies, extra verlof tussen 56 en 67 jaar, barema-opwaarderingen beloofd voor 2030. Een strategie van geven en nemen die inzet op statutaire compensaties om de bittere vaststelling over de pensioenen te doen vergeten.

Dat was buiten het opgebouwde wantrouwen gerekend. Want het sociale protocol dat in juli wordt voorgesteld, zwijgt over... de pensioenen. Juist de kern van het probleem. "We botsen op een muur", vat een verantwoordelijke van het ACOD in september samen, waarbij hij de frustratie uitdrukt van drie van de vier vakbonden die dit als een vertragingsmanoeuvre beschouwen.

De onuitgesproken zaken van een slecht uitgewerkte hervorming

Naast de principiële standpunten roept de hervorming praktische vragen op die de bedenkers ervan lijken te hebben verwaarloosd. Hoe militairen tot 67 jaar handhaven in alle functies? Als stafposten zich daar gemakkelijk toe lenen, hoe zit het dan met operationele missies die fysieke capaciteiten vereisen die met de leeftijd afnemen?

Dat is trouwens de hele paradox van deze hervorming: ze genereert op termijn besparingen op de pensioenen, maar creëert onmiddellijke meerkosten door het in dienst houden van ouder personeel (en dus beter betaald). Nog afgezien van de verborgen kosten: extra opleidingen, interne omscholingen, eventuele verslechtering van de operationele efficiëntie.

Bovendien is de globale kosten-batenanalyse nooit openbaar gemaakt. Wat zouden de veroorzaakte kosten zijn van een uittocht naar de privésector, die militaire competenties graag ziet? Hoe de impact van een demotivatie van de troepen op de operationele capaciteit becijferen? Evenzovele vragen die zonder antwoord blijven.

De Europese benchmark toont overigens aan dat onze buren anders te werk zijn gegaan. Frankrijk (hervorming van 2010) en Nederland (2015) hebben hun overgangen gespreid over vijftien tot twintig jaar met behoud van bepaalde specifieke kenmerken. De Belgische benadering, brutaler in haar timing, verklaart ongetwijfeld de omvang van het verzet.

In de impasse, op zoek naar compromis

Terwijl de vergadering van de laatste kans zich half oktober aankondigt, houdt iedereen vast aan zijn standpunten maar zoekt discreet naar een uitweg. Aan regeringszijde voert men aan dat de harmonisering van de stelsels een Europese verplichting vormt in het kader van de beheersing van de overheidstekorten. Aan vakbondszijde weigert men het principe niet maar eist men "overgangsmaatregelen" en een "erkenning van de zwaarte van het werk".

Drie scenario's tekenen zich dan ook af. Het doorduwen blijft juridisch mogelijk – de Staat heeft de instemming van de vakbonden niet nodig om het statuut te wijzigen – maar zou aanzienlijke operationele risico's inhouden. Omgekeerd zou een uitstel van meerdere jaren tijd geven voor grondig overleg, ten koste van een vertraging in de verwachte budgettaire besparingen.

Blijft de middenweg: een gedifferentieerd compromis dat bepaalde voordelen zou behouden voor de meest blootgestelde sectoren (special forces, vliegend personeel) terwijl het principe van een geleidelijke verhoging wordt aanvaard. Een oplossing die elk kamp gedeeltelijk zou bevredigen zonder iemand volledig tevreden te stellen.

De politieke vergelijking die op de achtergrond speelt

Want deze militaire hervorming overstijgt ruimschoots haar sectoraal kader. Ze vormt in werkelijkheid een test op ware grootte van het vermogen van de regering om structurele hervormingen door te voeren in een gespannen sociale context. Haar falen zou andere gevoelige dossiers kunnen verzwakken en de geloofwaardigheid van het gehele economische programma in vraag stellen.

Daarom staat minister Francken vandaag met de rug tegen de muur. Tussen de Europese budgettaire verplichtingen, die nauwelijks uitstel dulden, en de noodzaak om de cohesie van een militair instrument onder geopolitieke druk te behouden, blijkt de vergelijking bijzonder delicaat.

De vergadering van half oktober zal uitwijzen of de protagonisten de confrontatielogica dan wel die van het onderhandelde compromis verkiezen. Terwijl België al moeite heeft om zijn NAVO-verplichtingen na te komen en internationale spanningen het belang van een geloofwaardige defensie in herinnering brengen, is de patstelling in niemands belang. Elk moet dat nog wel toegeven en bereid zijn water bij de wijn te doen.