Achter de cijfers spookt een fundamentele vraag door de marge van het publieke debat: wat wordt er van een samenleving die haar langdurig werklozen laat vallen? De nota van Philippe Defeyt, econoom en voormalig voorzitter van het OCMW van Namen, werpt licht op de vage contouren en blinde vlekken van een hervorming die geschiedenis kan schrijven in Wallonië – zij het zonder echte rechtvaardigheid.

Een datum: 1 januari 2026

Op die dag verliezen tienduizenden Waalse werklozen hun recht op een uitkering. Anderen zullen volgen, geleidelijk uitgesloten uit een systeem dat zich, onder het mom van “stimulans”, steeds meer in zichzelf lijkt te keren. Achter deze deadline stelt Philippe Defeyt een harde diagnose: bestaansonzekerheid wordt niet langer enkel een risico, maar een administratieve consequentie.

Defeyt heeft opnieuw de pen opgenomen om cijfers en gezichten te geven aan een stille hervorming. Zijn doel: “verschillende situaties uiteenzetten die zich zullen voordoen na uitsluiting” van de werkloosheid, de complexiteit van die uitsluitingen begrijpelijk maken, en aantonen dat het niet enkel om statistieken of bedoelingen gaat. Hij beschrijft een grote maatschappelijke omwenteling, met tastbare gevolgen voor mensen, OCMW’s en het werkgelegenheidsecosysteem in Wallonië.

De hervorming: van ontmoediging naar uitsluiting

De kern van het project: een drastische beperking van de uitkeringsduur. De inschakelingsuitkeringen, nu al beperkt tot 3 jaar, zullen voortaan na 1 jaar stopgezet worden. Ter herinnering: deze uitkering is toegankelijk na studies, mits men bepaalde diploma’s behaalt (voor wie jonger is dan 21), een inschakelingsstage afrondt voor 25 jaar en twee positieve evaluaties ontvangt in het zoeken naar werk. Wat de werkloosheidsuitkering betreft, zal deze in veel gevallen niet langer dan twee jaar uitgekeerd worden – uitzonderingen daargelaten. Het idee? Druk zetten voor een snelle werkhervatting. Maar tegen welke prijs en met welke resultaten?

In Wallonië worden 55.570 mensen – of 43,3% van de Belgische langdurig werklozen – potentieel getroffen door deze maatregel. Bepaalde categorieën zijn (deels) vrijgesteld: kunstenaars, studenten in de zorg, en begunstigden van een ‘behoudsuitkering’ (1). Voor de anderen is het een dunne lijn tussen uitschakeling en wanhoop.

Leven zonder vangnet

Velen zullen, eenmaal uitgesloten, zich richten tot het leefloon. Maar dat is geen garantie: “niet alle uitgesloten personen zullen recht hebben op een leefloon,” aldus Defeyt. En daar begint een andere uitsluitingsmechaniek. Wie samenwoont met iemand die een inkomen heeft net boven de drempel, kan volledig uitgesloten worden van steun. Alles hangt af van de gezinssituatie, merkt Defeyt op. De berekening van het leefloon is complex, waarbij statuut en gezinsstructuur verstrengeld zijn als een doolhof van Ariadne.

Soms zijn de situaties ronduit absurd: bij een koppel waar één persoon zijn recht verliest, kan de ander hoofd van het gezin worden en zo de schade deels beperken. Maar bij een scheiding, een periode van isolatie of onroerend bezit, stort het recht in. In 2024 combineerden al bijna 5.000 mensen een werkloosheidsuitkering met een leefloon. Morgen zullen dat er veel meer zijn. Of onzichtbaar. Want al in 2017 waarschuwde de RVA dat een derde van de werklozen “zou verdwijnen” van de radar.

OCMW’s: houdt de dijk stand?

Deze massale verschuiving van de federale naar de gemeentelijke verantwoordelijkheid baart zorgen. De OCMW’s, nu al onder druk, zullen de aanvragen moeten behandelen, sociaal onderzoek voeren en weigeringen beheren. En dit met vaak beperkte middelen, uitgeput personeel en steeds complexere begeleidingstrajecten. “Zelfs als men op voorhand weet dat een aanvraag (leefloon of sociale hulp) zal worden geweigerd, moet er een sociaal onderzoek gebeuren en een dossier opgesteld worden,” herinnert Defeyt ons.

Daarbovenop komt het aangekondigde einde van het REDI-project (REcht op een DIgnaam inkomen), een online tool voor OCMW’s om te beoordelen of de inkomsten van een huishouden voldoende zijn om menswaardig te leven. REDI vergelijkt de middelen van het huishouden met wetenschappelijk vastgelegde referentiebudgetten, rekening houdend met essentiële noden (huisvesting, voeding, vervoer, enz.) en regionale/familiale specificiteiten. Als het inkomen onvoldoende is, suggereert REDI een aanvullende hulp die het OCMW kan toekennen. Het doel is om hulpverlening objectiever en gelijkwaardiger te maken, maar met ruimte voor individuele afwegingen. Toch wijzen critici op risico’s van overmatige standaardisering, ontmenselijking van sociaal werk en ongelijkheid tussen OCMW’s die al dan niet gebruik maken van de tool.

Kortom: een achteruitgang in gepersonaliseerde hulp, en een directe bedreiging voor aanvullende steun (gezondheid, huisvesting, energie), die al fragiel is.

“Werk moet lonen”: een misleidend uitgangspunt

Een veelgehoord argument van voorstanders is dat “werken aantrekkelijker moet zijn dan bijstand”. Maar dat vereist dat werk beschikbaar, stabiel en behoorlijk betaald is. De uitgeslotenen zijn echter vaak veroordeeld tot precaire, deeltijdse of zware banen.

De simulaties van Defeyt zijn duidelijk: voor een alleenstaande met leefloon om 500 euro extra te verdienen door te gaan werken, is een netto maandloon van ongeveer 1.800 euro nodig. Voor een alleenstaande ouder met twee kinderen: 2.276 euro. Bijna onmogelijk in de sectoren waar langdurig werklozen terecht kunnen – vaak zonder gegeerde diploma’s of vaardigheden.

En zelfs bij werkhervatting is het traject naar evenwicht traag, bemoeilijkt door drempeleffecten en verlies van bijkomende voordelen (sociale woning, energietarief, huwelijksquotiënt…). Werk loont, ja, maar vaak te weinig en te laat.

Het spook van de “radarlozen”

Niet iedereen die wordt uitgesloten, trekt naar het OCMW. Sommigen vinden werk. Maar anderen – ongeveer een derde volgens eerdere studies – verdwijnen: terug naar de ouders, zwartwerk, zwerven, ziekte, terugtrekking. Het systeem wijst hen de deur zonder uitweg.

Defeyt waarschuwt voor een statistische illusie: de werkloosheidscijfers zullen automatisch dalen, maar de armoede niet. Integendeel, ze zou wel eens in de schaduw kunnen toenemen.

En de 55-plussers?

Een bijzonder kwetsbare groep zijn de werklozen van 55 jaar en ouder. Ondanks geruststellende woorden van de regering blijft het onduidelijk hoeveel van hen zullen ontsnappen aan de afschaffing van rechten. De hervorming laat op dat vlak nog veel vragen open.

Deze mensen – vaak ver van de arbeidsmarkt wegens leeftijd, gezondheid of eerdere arbeidssituatie – dreigen in een grijze zone te belanden tussen veronderstelde niet-werkbaarheid en ongeschiktheid voor sociale hulp. Voor de OCMW’s betekent hun komst een serieuze uitdaging: werktrajecten uittekenen voor profielen die de arbeidsmarkt verwerpt én sociale noden beantwoorden die complexer en duurder worden. Een bijkomende druk op een systeem dat al wankelt – en een pijnlijk voorbeeld van wat er gebeurt als solidariteit voorwaardelijk wordt.

Voor een realistisch beleid 

Wat uit deze nota naar voren komt, is de nood aan een fijnmazigere, menselijkere aanpak. Begeleiding met betekenis, erkenning van parcours en moeilijkheden, en een herziening van het louter economische rationalisme. Het OCMW mag geen afvalbak van het systeem worden, noch enkel een noodloket.

Defeyt pleit impliciet voor een herijking: verzekerings- en solidariteitslogica’s beter op elkaar afstemmen, inschakelingsmaatregelen versterken (zoals artikel 60 en 61), regels aanpassen aan de realiteit van de betrokken doelgroepen. Kortom, een sociaal beleid dat niet draait om uitsluiten maar om aan te moedigen, in een markt met 128.242 vacatures tegenover 287.342 werkzoekenden.

Een samenleving in de spiegel

1 januari 2026 is geen simpele datum in een wetgevend kalender. Het is een kantelmoment. De scherpe en empathische analyse van Philippe Defeyt werpt ons terug op een fundamentele vraag: wat is een samenleving waard die haar armen uit de statistieken schrapt in plaats van hen op te nemen in haar gemeenschappelijke projecten? Het debat is nog niet beslecht. De urgentie wel.

  1. Het systeem van de behoudsuitkering werd in 2020 ingevoerd als vangnet voor volledig werklozen die door de regionale dienst voor arbeidsbemiddeling als niet inzetbaar op de reguliere arbeidsmarkt worden beschouwd, en ook geen aangepast of begeleid werk kunnen verrichten. Zo behouden ze tijdelijk en hernieuwbaar een recht op een uitkering gelijk aan de vroegere inschakelingsuitkering, na het einde daarvan. In 2024 vielen 2.237 personen onder dit regime, goed voor een bedrag van 27.327.360 euro aan behoudsuitkeringen. Deze uitkeringen, meestal onbeperkt in de tijd mits evaluatie door een regionale dienst, vallen dus buiten het hervormde werkloosheidsstelsel dat inzet op verzekering en effectieve transitie naar werk. Tot 31 december 2027 kunnen behoudsuitkeringen worden toegekend. Daarna stopt het systeem.